zuivere tonen zijn gebruikt door 19e-eeuwse natuurkundigen zoals Georg Ohm en Hermann von Helmholtz om theorieën te ondersteunen die beweren dat het oor functioneert op een manier die gelijkwaardig is aan een Fourier-frequentieanalyse. In Ohm ‘ s akoestische wet, later verder uitgewerkt door Helmholtz, worden muzikale tonen gezien als een set van zuivere tonen. De waarneming van de toonhoogte is afhankelijk van de frequentie van de meest prominente toon, en de fasen van de afzonderlijke componenten wordt weggegooid. Deze theorie is vaak verantwoordelijk voor het creëren van een verwarring tussen toonhoogte, frequentie en zuivere tonen.,
In tegenstelling tot muzikale tonen die zijn samengesteld uit de som van een aantal harmonisch verwante sinusoïdale componenten, bevatten zuivere tonen slechts één dergelijke sinusoïdale golfvorm. Wanneer gepresenteerd in afzondering, en wanneer de frequentie betrekking heeft op een bepaald bereik, zuivere tonen geven aanleiding tot een enkele toonhoogte waargenomen, die kan worden gekenmerkt door zijn frequentie. In deze situatie varieert de momentane fase van de zuivere Toon lineair met de tijd. Als een zuivere Toon aanleiding geeft tot een constante, steady-state waarneming, dan kan worden geconcludeerd dat zijn Fase deze waarneming niet beïnvloedt., Echter, wanneer meerdere zuivere tonen tegelijk worden gepresenteerd, zoals in muzikale tonen, speelt hun relatieve fase een rol in de resulterende waarneming. In een dergelijke situatie wordt de waargenomen toonhoogte niet bepaald door de frequentie van een individuele component, maar door de frequentie relatie tussen deze componenten (zie ontbrekende fundamentele).